Zout in mijn longen, zoet in mijn herinnering

Soms adem ik en proef ik zout. Niet van de zee, maar van vroeger. Van alles wat is blijven hangen. Zout in mijn longen. Zout in mijn leven.
Zout heeft iets dubbel. Het bewaart én het prikt. In de Bijbel staat het voor trouw, voor zuiverheid, voor wie je in wezen bent. Maar in mijn lijf voel ik het anders. Ruw, helend, onverbiddelijk eerlijk.

Alsof het alles wat vastzit - het oude verdriet, de ingeslikte woorden, de bedekte tranen - losweekt en met een schurend geluid naar de oppervlakte stuwt. Zout maakt zichtbaar wat ik zelf bijna vergeten was.

Ik heb geleerd dat longen meer zijn dan organen. Ze ademen niet alleen lucht, maar ook herinnering. Verdriet nestelt zich daar, het kruipt in de holtes, blijft hangen in de uitgestelde zuchten. Maar wie durft ademen, écht ademen, kan opnieuw beginnen. Dan wordt elke inademing een uitnodiging en elke uitademing een afscheid.

Er was een tijd dat ik dacht dat het verleden me voorgoed had vastgezet. Tot ik begreep dat mijn longen ruimte bieden. Voor verlies én verlangen. Voor afscheid én adem. Voor wat er was, én wat nog mag ontstaan.

Zout in mijn longen, zoet in mijn herinnering. Want wat schuurt, maakt schoon. En wat schoon is, mag blijven. Als smaak op je huid. Als wind door je haren. Als een zachte fluistering van trouw, aan het leven, aan jezelf.